
Jurisprudentie
BG3653
Datum uitspraak2008-11-05
Datum gepubliceerd2008-11-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2327 WAJONG
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2327 WAJONG
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAJONG-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. Voldoende rekening gehouden met wisselend beeld van de klachten bij vaststellen beperkingen.
Uitspraak
07/2327 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 maart 2007, 06/2413 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.A. Timmer, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante is nadien een brief (met bijlage) van de haar behandelend reumatoloog ingezonden, waarop van de kant van het Uwv is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2008. Voor appellante is verschenen mr. Timmer voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G.M. Folkers-Hooijmans.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante heeft een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd in verband met verspringende gewrichtsklachten, bacteriële ontstekingen, astma en eczeem. Op basis van de bevindingen en conclusies van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 30 augustus 2005 geweigerd aan appellante met ingang van 30 december 2004 de gevraagde uitkering toe te kennen. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 21 februari 2006 heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en alsnog met ingang van 30 december 2004 aan appellante een Wajong-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
21 februari 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen geen aanleiding te zien het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig te achten en heeft geoordeeld dat de beperkingen van appellante voldoende zijn verwoord in de door de verzekeringsarts opgestelde functionele mogelijkhedenlijst (FML). De verzekeringsarts heeft, zo heeft de rechtbank overwogen, appellante onderzocht en informatie ingewonnen van de behandelend sector en heeft op basis van die klachten geconcludeerd dat, gelet op het wisselen van de klachten wat plaats en intensiteit betreft, de beperkingen van appellante voor het verrichten van arbeid niet kunnen worden gelokaliseerd, maar dat er kan worden uitgegaan van geschiktheid voor lichamelijk licht werk waarbij het opspelen van één of enkele klachten niet meteen tot een ziekmelding hoeft te leiden. De door appellante in beroep overgelegde informatie van haar huisarts en de haar behandelend plastisch chirurg heeft de rechtbank in haar overwegingen betrokken, maar deze heeft haar niet tot een ander oordeel gebracht. Voorts achtte de rechtbank appellante op de in geding zijnde datum in staat de aan haar geduide functies van receptionist, baliemedewerker (SBC-code 315150), medewerker administratieve ondersteuning (SBC-code 211030) en assistent consultatieburo (SBC-code 372091) te verrichten en afdoende toegelicht en onderbouwd dat deze functies voor appellante geschikt zijn.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat bij het bestreden besluit in voldoende mate aan haar beperkingen is tegemoet gekomen. Zij heeft daarbij met name gewezen op het sterke wisselen van plaats en intensiteit van haar klachten en heeft ter onderbouwing twee brieven van de haar behandelend reumatoloog dr. H.K. Ronday ingezonden, respectievelijk van 6 maart 2007 en 4 september 2008.
4. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift te kennen gegeven zich te kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen, neergelegd in de aangevallen uitspraak, en heeft twee rapportages overgelegd van de bezwaarverzekeringsarts A. Mirza van respectievelijk 11 september 2007 en 12 september 2008, waarin wordt betoogd dat de ingezonden brieven van de behandelend reumatoloog geen nieuwe informatie bevatten en geen aanleiding geven om de in de FML neergelegde beperkingen van appellante voor het verrichten van arbeid onjuist te achten.
5. Ter beoordeling staat thans of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel over het bestreden besluit.
5.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is om de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist te achten en hij stelt zich achter de overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd. Daarnaast overweegt de Raad nog het volgende. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat de mate en de omvang (het sterk wisselende beeld) van haar klachten bij het bestreden besluit is onderschat nadere medische informatie van de haar behandelend reumatoloog in het geding gebracht. In deze informatie, die van (ver) na de in geding zijnde datum van 30 december 2004 is, ziet de Raad evenwel onvoldoende grond om zich achter het standpunt van appellante te stellen. Naar zijn oordeel heeft de bezwaarverzekeringsarts Mirza niet ten onrechte gesteld dat met de uit die nadere informatie blijkende klachten van appellante door de verzekeringsarts bij het vastleggen van appellantes beperkingen in de FML rekening is gehouden nu uit die informatie niet blijkt van andere klachten. De omstandigheid dat in de brief van de behandelend reumatoloog van 4 september 2008 thans wordt gesproken van een waarschijnlijk secundair pijnsyndroom brengt op zich niet mee dat op de in geding zijnde datum de beperkingen onjuist zijn vastgesteld. De verzekeringsarts heeft immers bij het opstellen van de FML rekening gehouden met de verspringende gewrichtsklachten, waarbij het om pijnklachten gaat. Tot slot is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de voorhanden zijnde gegevens de conclusie rechtvaardigen dat de aan appellante voorgehouden functies in medisch opzicht voor haar geschikt zijn te achten.
5.2. Op grond van bovenstaande overwegingen is de Raad van oordeel dat het hoger beroep niet slaagt, zodat moet worden beslist als hieronder is aangegeven.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008.
(get.) H. Bolt.
(get.) W.R. de Vries.
RB